HANS THEESSINK - GRIMBERGEN - 22/09/10


 
Artiest info
Website  
 

KONINKLIJKE ZEILCLUB GRIMBERGEN – 22/09/10

 

 

 

 

 

‘Just a white boy lost in the blues, with a fire in his soul’

 Hans Theessink, geboren in Enschede in 1948, van wie onlangs nog het dubbel album ‘Birthday Bash’ uitkwam, - waarop bevriende muzikanten meespelen die zijn zestigste verjaardag vierden -, gaf in de Koninklijke Zeilclub te Grimbergen een soloconcert. De folkzanger en bluesman, met zowel de Nederlandse als Deense nationaliteit, zwierf door alle werelddelen met uitvalsbasis Wenen, waar hij zich met zijn vrouw vestigde. Maar wanneer hij door het Delta Mississippi gebied reist, heeft hij het gevoel van thuiskomen, door alle platen die hij in zijn jeugd beluisterde waardoor alle plaatsen hem vertrouwd overkomen. De pioniers van de blues, soul en Gospel wezen hem de weg -‘these bluesmen blew my mind’- en de gitaar van Big Bill Broonzy overviel hem als ‘a total revelation’. Het werd het begin van zijn obsessie voor ‘the sounds and emotional richness of countryblues’ (‘Hard Road Blues’). 

 

In Grimbergen, op een terrasje aan het zeekanaal Brussel-Willebroek hadden wij de gelegenheid om de muzikant kort te interviewen vooraleer hij in de Zeilclublocatie zijn concert zou geven. Wij begonnen met hem te feliciteren.  

 Vooreerst proficiat met de recente toekenning van de ‘Austrian Amadeus Award’ in de categorie Jazz/World/Blues, nu al voor de tweede keer. Behalve de vele nominaties word je al jaren internationaal erkend als een topgitarist en geïnspireerde songwriter. Doet zo’n prijs je dan nog iets?

 Dank je. ‘k Heb hem nu twee keer gekregen. De eerste keer was voor ‘Songs From The Southland’ in 1994. Ik was al enkele keren eerder genomineerd. ’t Blijft toch altijd leuk als je merkt dat je gewaardeerd wordt of erkenning krijgt.

 Je carrière overspant bijna een halve eeuw, want je begon al op jonge leeftijd en je eerste EP dateert al van 1970. Is er in gans die periode een jaar of een periode die voor u bijzonder was?

 Dat kan je niet zo stellen. Elk jaar gebeurt er wel iets bijzonders. Maar in 1989 heb ik in dezelfde zomer zowel op het New Orleans Jazz & Heritage Festival als op het Chicago Blues Festival gespeeld. Dat zijn reusachtige festivals en daar als Europeaan geboekt staan was toch een speciale ervaring.

 Zowel de Afro-Amerikaanse deltablues als de folkmuziek heeft al lang geen geheimen meer voor jou. Wat trok je daarin aan en vanwaar dat gevoel van verwantschap ?

 Ik ben eigenlijk via folk tot de blues gekomen. Vele bluesmuzikanten volgden de weg van rockmuziek of rockblues om bij de blues te belanden, maar ik kwam langs de akoestische kant om het zo te stellen. Ik heb ook veel vrienden in de folkwereld. De deltablues leerde ik vooreerst via de radio kennen, waarbij ik vooral getroffen werd door de emotie en de gitaarsound.

 Klopt het dat je ooit op de gitaar van Big Bill Broonzy hebt gespeeld, nu ondergebracht in een museum of bleef dat bij een wensdroom?

 Dat was in Chicago. Die gitaar staat daar nu in de ‘Old Town School of Folk Music’. Big Bill Broonzy heeft dat huis toen zelf geopend met een concert. Hij heeft er nog een tijd gewerkt als huismeester, zeg maar manusje-van-alles. Zelf heb ik ook enkele keren op die gitaar gespeeld. Toen ik het instrument vasthield voelde het aan alsof zijn ziel er nog in zat. De eerste keer mocht ik die gitaar meenemen naar een radio-uitzending, waar ik toen een Gospel van Broonzy speelde. Later speelde ik op die gitaar nog enkele nummers in de ‘Green Mill’, een jazzclub in Noordelijk Chicago waar naar het schijnt ook Al Capone soms kwam. Over dat mythisch instrument schreef ik het nummer ‘Big Bills Guitar’ dat spontaan in me opkwam toen ik in het vliegtuig zat op weg naar Chicago om er de begrafenis van Bruce Kaplan bij te wonen, van het Flying Fish label, een goede vriend van mij.  

 In uw songteksten merk ik dat je de idealen van de sixties nooit hebt verloochend. De uitmoording van mijnwerkers ( ‘1913 Massacre’ van Woody Guthrie) en de moord op de vrijheidstrijder ‘Victor Jara’ hadden al vroeg je aandacht. En in 1992 was je zó je tijd ver vooruit wanneer je in het album ‘Call Me’ zowel over de bootvluchtelingen zingt (‘Rock The Boat’) als over de verloedering van het milieu (‘The Planet’).

 Ja, als je opgegroeid bent in die tijd, toen nog de hippietijd, toen leefden die dingen al en hielden die zaken je bezig. En dat blijft bij, bij mij is dat in elk geval toch zo. Later toen ik in Australië was maakte ik mee hoe de Vietnamese bootvluchtelingen daar op de kust strandden en er niet welkom waren. Toen al was er vreemdelingenhaat.

 Maar anders dan velen die later hun idealen verloren zing jij nu nog wel over het sociale onrecht en de rampen van Katrina, 9/11, de apartheid en dakloosheid, al is dit niet altijd expliciet.

 (bescheiden) Als je een muzikant bent is het waarschijnlijk iets eenvoudiger om die idealen te behouden, dan voor mensen die een andere job hebben. Ik hoop in elk geval dat het ook zo blijft en dat ik die thema’s dan in een song kan opnemen.

 Overal waar je optreedt, - Canada, Amerika, Europa, Australië  -, ontmoet je muzikanten die vervolgens op een van je albums meespelen. Ik noem o.a. The Holmes Brothers, Pee Wee Ellis, Charles Brown enz. Het lijstje is heel lang. Hoe komt het dat zij zo gauw je onmiddellijk als één van hen accepteren en graag meedoen ?

 Het zijn allemaal muzikanten in hart en nieren. Deze mensen spelen gewoon heel graag, zoals ook ik graag speel. Als zij je kennen en je muziek mooi vinden doen zij graag mee.

 Toch valt het op dat vele van die muzikanten nog jaren contact houden en zowel in je leven als op je albums een belangrijke rol spelen. Ik ga er nu willekeurig enkele noemen : het mannenkoor de Insingizi uit Zimbabwe, Terry Evans en Richard Thompson, die op je laatste album ‘Visions’ als gastmuzikant meespeelt. Kan je me iets meer vertellen over die ontmoetingen?

 De Insinsgizi heb ik leren kennen in Oostenrijk bij een benefiet concert. Zij zongen daar en ook ik stond daar op het podium. Ik vond hun stemmen prachtig en heb hen toen uitgenodigd om op plaat mee te zingen, het album ‘’Lifeline’. Sindsdien spelen wij steeds weer samen. Ik ben gewoon gecharmeerd door die sound en die Afrikaanse stemmen.

Terry Evans ken ik ook al heel lang. Hem heb ik voor het eerst ontmoet op een festival in Canada, in Winnipeg. Hij zong toen met Bobby King. Na die festivals zijn er meestal achteraf sessies in het hotel. En daar hebben wij een nacht lang gespeeld en gezongen en onze telefoonnummers uitgewisseld. Toen ik de plaat ‘Call Me’ maakte heb ik hem uitgenodigd om mee te zingen, dat was in 1993, en nu ook op de duoplaat ‘Visions’ met twee stemmen en gitaren spelen wij samen. Met ons tweetjes gaan we hiermee op tournee en als oude rotten in het vak houden wij het gezellig.

Richard Thompson heb ik een paar keer in Engeland ontmoet op het ‘Fairport Convention’ festival, waar ik ook was uitgenodigd. Vóór we de plaat ‘Visions’ opnamen ontmoette ik hem op een festival in Australië, waar we de afspraak maakten dat hij langs zou komen als hij in de buurt was. Hij woont gedeeltelijk in Los Angeles en toen we de plaat daar in de ‘Grandma’s Warehouse’ studio opnamen vond hij de tijd om op een tweetal nummers mee te spelen. Zoals gezegd: muzikanten in hart en ziel spelen gewoon graag.

 Erg geslaagd in vele van uw albums vind ik de combinatie gitaar en tuba. Tubaspeler Jon Sass maakte deel uit van jouw band de Blue Groove en geeft een aparte klankkleur aan vele van je albums. Hoe kwam je op die keuze om ook een tuba aan je bluesmuziek toe te voegen?

 Jon speelde in Wenen in een jazzorkest, het Vienna Art Orchestra, een bigband orkest, waar ik hem enkele keren ontmoette. Toen ik in New Orleans op tournee was heb ik daar heel veel tuba’s gehoord, wat voor mij een nieuw geluid was. Toen ik terug in Wenen aankwam, waar ik woon, stonden wij daar in de luchthaven te wachten tot onze ‘oversize’ instrumenten van de band zouden rollen. Ik heb hem toen aangesproken met de vraag om samen iets te doen met gitaar en tuba en dat te combineren. Hij vond dit direct een goed idee. John is een fantastische tubaspeler. Hij speelde mee op het album ‘Baby Wants To Boogie’ en nadien nog op andere. Wij treffen elkaar nog geregeld, maar hij speelt hoofdzakelijk in zijn eigen klassiek blazerkwartet met nog trompet en trombone.   

 Je eerste snaarinstrument, van je vader gekregen, was een mandoline. Heeft je bewondering voor mandolinespeler Yank Rachell en banjospeler Derroll Adams daar later  iets mee te maken? Ergens in een van de tekstboekjes in je albums schreef je ‘dat zij jou de weg wezen’.

 Mijn eerste mandoline was eigenlijk een banjoline, een banjo met acht mandolinesnaren. Yank Rachell was voor mij echt ‘de’ mandolinespeler in de blues. Ik heb hem ook een paar keer ontmoet. In de folkmuziek was Derroll natuurlijk voor mij een heel belangrijke figuur. Ik heb met hem eind jaren zestig, begin zeventig enkele keren samengespeeld en had een grote waardering voor hem. Ik was erbij op zijn verjaardagsfeest in Kortrijk, waar toen ook Allan Taylor, Rambling Jack Elliot en Happy Traum waren. Kort na zijn overlijden (Derroll stierf op 6 februari 2000) produceten Arlo Guthrie en ik samen het album Banjoman: ‘A Tribute To Derroll Adams’. Dat was in 2002.

 De emotie - ‘sounds full of emotion’  om je eigen woorden te citeren -  is nooit ver weg in je songs, noch wanneer je de songs van een andere covert zoals bijv. Dan Penn’s ‘At The Dark End of the Street’, noch in je eigen composities, zoals bijv. jouw versie van ‘Sail Away’. Wacht je op een bepaalde gemoedstemming. Of zijn er locaties die je inspireren?

 Ik vind emotie in muziek heel belangrijk, datgene wat mensen raakt en ontroert. De ene keer komt de song er spontaan, maar er zijn ook songs die lang duren. Het hangt ook af van situatie. Op de teksten bij mijn platen licht ik het soms toe, zoals bij ‘Flying Shoes’ dat ik achter in een bus schreef waarin ik vaak met Bo Diddley wat speelde als we in Europa of Amerika op tournee waren.

 Je hecht ook veel belang aan de omgeving of locatie waar je albums worden opgenomen: een oude Kerk, een boerderij, wijngaard, straatgeluiden in New York. Voegt dit iets toe aan de atmosfeer?

 Ik speel daar inderdaad graag mee. Ik vind het ook mooi om bepaalde ruimtes mee op te nemen. In de studio heb je vaak digitale toestanden om digitale effecten te maken. Ik heb het gewoon heel graag om in een ruimte te verblijven waar het effect er al is en die sound dan mee op te nemen en vast te leggen. Bij de opname van het album ‘Bridges’ bijv. koos ik zo voor de akoestische omgeving van een oude kerk in de heuvels van Toscanië, waar de atmosfeer heel bijzonder was.

 Er is mij vanuit verschillende hoeken bevestigd dat heel wat gitaristen enorm veel opgestoken hebben van jouw instructieve boeken en lesvideo’s. Was dat op vraag ? Of omdat je destijds zelf op je eentje je weg moest zoeken hoe je moest spelen met plectrum, slide of fingerpickend ?

 Een vriend van mij, Happy Traum, heeft een firma die lesvideo’s maakt en dvd’s uitbrengt, de ‘Homespun Tapes’. In de sixties is hij begonnen met cassettes, bedoeld om aspirant muzikanten op weg te helpen. Hij vroeg me eens of ik een lesvideo wilde maken. En er waren nog andere mensen die me dit ook gevraagd hadden. (Hans Theessink is de eerste Europese artiest die les geeft op Homespun Tapes ) Het is geweldig als je mensen wat kunt meegeven. Toen ik zelf gitaar leerde spelen was er niemand die zoiets speelde en dus duurde het lang om dit uit te zoeken. Je had er gewoon geen idee van. En tegenwoordig kan je op internet of in les Dvd’s alles op twee uur bekijken en uitvinden hoe alles gedaan wordt.

 Wat heeft je voorkeur wat gitaar en gitaarspel betreft?

 Mijn voorkeur gaat uit naar fingerpicking, maar met slidegitaar gecombineerd. En mijn oude Gibson J-50, een heel mooie gitaar, heb ik nu niet bij, want zij wordt momenteel behandeld. Ik laat ze herstellen zodat zij er weer een hele tijd tegen kan. 

 Je toert door de hele wereld met naar ruwe schatting 200 concerten per jaar. Hoe hou je dit vol en wat helpt je om ‘de batterijen opnieuw op te laden’?

 Ik speel heel graag muziek en vind dit zeker niet slopend. Het reizen soms wel, maar het spelen is dan weer een bonus. In Wenen, waar ik met mijn vrouw woon, hebben wij een vrij mooie tuin, waarin we ons enkele dagen kunnen terugtrekken om de batterijen dan weer op te laden.

 Heb je nog geheime wensen, realiseerbaar of niet realiseerbaar ?

 Bijzondere muzikale wensen heb ik eigenlijk niet. Ik had misschien wel eens graag met Muddy Waters gespeeld, maar dat zit er natuurlijk niet meer in. Verder hoop ik gewoon te blijven optreden. Volgend jaar speel ik in België, zowel op het festival ‘Nacht van de Blues’ in Wuustwezel als in de club Banana Peel op 9 mei precies.

 Twee jaar geleden werd je door muzikanten uit alle werelddelen gefêteerd met je zestigste verjaardag. Op het album ‘Bithday Bash’ tel ik er zowat dertig. Wie hoop je nog te zien op je zeventigste die er de vorige keer niet bij was ?

 Allen die willen komen zijn van harte welkom. Maar, ( denkt na) .. als ik er een moet noemen dan denk ik aan Arlo Guthrie die toen een groot concert had in New York en zich niet kon vrijmaken. Maar zoals gezegd de mensen die zin hebben zijn welkom.

 Marcie

 Na afloop gaf Hans Theessink een sfeervol concert in de club waar de intimiteit van zijn blues/folk prachtig tot zijn recht kwam. 

 

‘.. Hooked on blues

And Big Bill is to blame

Since that night,

His music moved me

My life ain’t been the same..’ 

 

Marcie